Leerplandoelen
Mens en Maatschappij
3.1.1.02 In concrete situaties voldoende zelfvertrouwen in eigen mogelijkheden tonen.
3.1.1.03 In een niet-conflictgeladen situatie, eigen indrukken, gevoelens, verlangens, gedachten en waarderingen spontaan uitdrukken.
3.1.1.04 In concrete situaties voldoende zelfvertrouwen tonen, gebaseerd op kennis van het eigen kunnen.
3.1.1.06 Zich weerbaar opstellen naar leeftijdgenoten en volwassenen toe door signalen te geven die voor anderen begrijpelijk en aanvaardbaar zijn o.m. door hulpvragen te stellen, zich te laten helpen en positieve voorstellen te doen op het niveau van het samenleven in de klas en de school.
3.1.1.07 Gevoelens als bang, blij, boos of verdrietig zijn bij zichzelf onderkennen en die op een eenvoudige wijze uitdrukken.
3.1.1.13 Tonen in hun omgang met anderen respect en waardering.
3.1.1.14 Tonen in de dagelijkse omgang dat ze solidariteit en zorg opbrengen voor iemand anders.
3.1.1.28 Kritisch zijn en een eigen mening formuleren.
3.1.2.01 Een taak binnen de groep op een verantwoordelijke wijze oppakken.
3.1.2.02 Samenwerken met anderen in de groep, zonder onderscheid van sociale achtergrond, geslacht of etnische origine.
3.1.2.05 Bij groepstaken leiding geven en onder leiding van een medeleerling meewerken.
3.1.3.02 Waardering uitdrukken voor wat klasgenoten goed kunnen.
3.1.3.17 Illustreren met eigen voorbeelden dat verschillende vormen van arbeid verschillend toegankelijk zijn voor mannen en vrouwen.
3.1.3.64 Met voorbeelden illustreren hoe beslissingen van de overheden hun leven beïnvloeden.
3.1.3.73 Illustreren met voorbeelden dat de welvaart op wereldvlak ongelijk verdeeld is.
3.1.3.77 Uitleggen hoe eerlijke handel de levensomstandigheden van producenten in ontwikkelingslanden kan verbeteren.
3.1.3.79 Met voorbeelden illustreren op welke wijze internationale organisaties ernaar streven om het welzijn en/of de vrede in de wereld te bevorderen.
3.1.3.81 Binnen hun mogelijkheden actiegerichte oplossingen voor problemen in de samenleving en de wereld verwoorden.
Tijd en ruimte
3.4.2.27 De dag, de week, de maand situeren op een jaarkalender.
3.4.2.35 Vaardig en functioneel omgaan met een gevarieerd aanbod aan kalenders (verschillende soorten weekkalenders, maandkalenders, jaarkalenders).
3.4.5.38 Vaardig en functioneel omgaan met een gevarieerd aanbod aan kalenders (verschillende soorten weekkalenders, maandkalenders, jaarkalenders).
3.5.1.09 De begrippen links en recht in de juiste context gebruiken.
3.5.2.02 Ruimtebegrippen gebruiken om relaties te duiden tussen elementen in de werkelijke ruimte (bijv. wie zit achter Joke en voor Stan? Wie zit links van de juf? …).
3.5.2.04 Ruimtebegrippen gebruiken om relaties te duiden tussen op plattegronden voorgestelde elementen.
3.5.3.39 De hoofdrichtingen van de windstreken benoemen.
3.5.3.41 Aangeven dat op een kaart het noorden meestal bovenaan ligt.
Natuur
3.2.8.03 Aan de hand van voorbeelden illustreren hoe afval wordt verzameld, gesorteerd, en gerecycleerd.
3.2.8.06 Eenvoudige voorbeelden geven van situaties uit hun eigen leefwereld of de actualiteit die lucht-, water- of bodemvervuilend of –aantastend zijn.
3.2.8.09 Enkele voorbeelden geven van de gevolgen voor mens en natuur van de klimaatverandering door de opwarming van de aarde.
3.2.8.10 Enkele voorbeelden geven van initiatieven uit de omgeving die het natuurbehoud ondersteunen (bijv. natuurverenigingen, natuurreservaat, initiatieven naar beschermde diersoorten …).
3.2.8.14 Met concrete voorbeelden uit hun omgeving illustreren hoe mensen op positieve, maar ook om negatieve wijze omgaan met het milieu.
Nederlands
1.1.1.01 Bereid zijn zo veel mogelijk Standaardnederlands te hanteren, ondersteund door volwassenen.
1.1.1.02 Bereid zijn de eigen gevoelens en verlangens op een persoonlijke manier uit te drukken.
1.1.1.06 Bereid zijn om in communicatie met anderen respect en waardering op te brengen.
1.1.2.24 Eenvoudige instructies bij opdrachten die opgebouwd zijn uit ten hoogste vier duidelijk onderscheiden stappen, begrijpen en uitvoeren.
1.1.2.25 Zich een voorstelling maken bij langere en complexere instructies.
1.1.2.26 Instructies voor een buitenschoolse situatie begrijpen.
1.1.3.02 Verstaanbaar, vlot en begrijpelijk spreken.
1.1.4.03 De eigen mening verwoorden in een grote kring en hun standpunt verduidelijken aan de hand van voorbeelden.
1.1.4.04 De mening van een ander erkennen en erop reageren.
1.1.4.05 Vragen naar de mening van anderen.
1.1.4.06 Kritisch luisteren naar de mening van anderen en de kern eruit halen.
1.1.4.07 Een eigen mening formuleren en vergelijken met de mening van gesprekpartners.
1.2.1.01 Bereid zijn om te lezen en te schrijven.
1.2.1.02 Plezier beleven aan lezen en schrijven.
1.2.2.13 De betekenis van woorden afleiden uit de tekst.
1.2.3.95 Aangeven dat lay-out en typografie een rol spelen.
Wiskunde
3.1.27 De symbolen . / en % kunnen gebruiken.
3.1.28 Inzien op welke manier een product verandert als één of meerdere factoren met een getal vermenigvuldigd of door een getal gedeeld worden.
1.1.32 – 2.1.38 – 3.1.30 Naargelang v.d. probleemstelling een passende keuze kunnen maken tussen hoofdrekenen, bewerkingsschema’s, de zakrekenmachine of een combinatie hiervan.
3.1.32 Alle optellingen met natuurlijke getallen en kommagetallen (max. 3 cijfers na de komma) kunnen uitvoeren.
3.1.36 De zakrekenmachine kunnen gebruiken als vlugge rekenaar, om ingewikkelde cijferopgaven in realistische probleemsituaties uit te rekenen.
Meer informatie hierover vind je terug op Onderwijs Vlaanderen.